Charles Darwin: de evolutietheorie en microben

Charles Darwin, de Britse natuuronderzoeker, legde de basis voor de evolutietheorie en zette 200 jaar geleden de wetenschappelijke wereld op zijn kop. Hij ontdekte dat alle levende organismen, van dieren tot microben, een gemeenschappelijke voorouder delen.

De grondlegger van de evolutietheorie 

In de vroege 19e eeuw geloofde men dat alle soorten waren geschapen zoals ze nu zijn. Religie speelde een belangrijke rol in deze overtuiging. Darwin kwam echter tot een ander inzicht tijdens zijn expeditie naar de Galápagos-eilanden. Hij merkte verschillen op tussen diersoorten, zoals de vinken op verschillende eilanden. Elk eiland had zijn eigen variant, met snavels die perfect pasten bij het voedsel daar. Dit bracht Darwin tot het idee dat soorten in de loop van de tijd veranderen. Darwin stelde dat deze veranderingen het gevolg zijn van natuurlijke selectie. Organismen die het beste zijn aangepast aan hun omgeving, overleven en planten zich voort, terwijl anderen uitsterven. 

Natuurlijke selectie  

Darwin introduceerde het concept van natuurlijke selectie in zijn boek On the Origin of Species (Oorsprong der soorten) (1859). Maar wat betekent dit eigenlijk? Alle organismen moeten zich telkens aanpassen aan de veranderingen in hun omgeving. Bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een nieuw roofdier of door klimaatverandering. Hoe beter het organisme in staat is om zich aan te passen, hoe groter de kans is dat het blijft voortbestaan. 

Evolutie van microben

Dit proces van aanpassing gebeurt niet alleen bij dieren en planten. Het geldt ook voor micro-organismen, zoals bacteriën en virussen, die zich voortdurend aanpassen aan nieuwe omstandigheden. Bijvoorbeeld door resistentie te ontwikkelen tegen antibiotica, of om zich te beschermen tegen andere microben. Dit toont het bewijs van Darwins theorie, die nog steeds wordt toegepast.

De wetenschappelijke impact van Darwin 

Nog voordat het bestaan van DNA, de blauwdruk van al het leven, bekend was, legde Charles Darwin het fundament voor de evolutietheorie en natuurlijke selectie. Hij tekende als allereerste een ‘tree of life’, oftewel de stamboom van het leven. Zo'n ‘boom’ bestaat uit een stam met aftakkingen. Elke afsplitsing van een tak geeft aan dat het organisme een verandering is ondergaan en dat er een nieuw soort is bijgekomen. 

De stamboom van het leven 

Zoals vaak het geval is met wetenschap, zijn de ontdekkingen van Darwin in de loop van der tijd ook geëvolueerd. Na het lezen van Darwins werk opperde Britse filosoof Herbert Spencer de term ‘survival of the fittest’ waarin fittest verwijst naar het best aangepaste organisme. Organismen die door aanpassingen, zoals een veranderde snavelvorm, beter in staat zijn om voedsel te verkrijgen, hebben een grotere kans om te overleven. Na duizenden jaren kunnen deze aanpassingen zo groot worden dat verschillende populaties geen vruchtbare nakomelingen meer kunnen produceren. In de biologie spreken we dan van het ontstaan van een nieuwe soort. 

Meer dan overleven 

Natuurlijke selectie is soms ook een kwestie van toeval. Stel dat een vogel een opvallende kleur krijgt. Als deze kleur geen nadelen heeft en misschien zelfs helpt bij het aantrekken van een partner, is de kans groot dat dit kenmerk blijft bestaan. Deze soort veranderingen, aangedreven door natuurlijke selectie en toevallige mutaties, zijn verantwoordelijk voor de diversiteit aan leven die we vandaag de dag zien.